Op een willekeurige avond kan het mij plotsklaps overkomen. In mijn hoofd word ik dan uit het niets bevangen door die ene gedachte die de boventoon voert en de rest bijzaak maakt. Het betreft de lust naar ‘iets te snaaien‘ en deze emotie is niet makkelijk te negeren. Maar of ik mentaal zo krachtig ben dat het mij toch lukt om deze drang de baas te blijven, vraag ik mij af. Het zal eerder domweg komen door het feit dat mijn handen de beslissende manoeuvre niet kunnen bewerkstelligen.
Voor
anderen komt dit misschien over als een kwelling, maar zo ervaar ik dat niet.
Ik ben aan dit feit gewend en frustratie is er nauwelijks meer. Misschien kan
men het beter als een voordeel van een nadeel zien. Want omgedraaid, indien ik
wel zou kunnen toegeven aan deze beperkte driften, dan had ik wellicht achteraf
alleen maar van mijzelf gebaald.
Behalve
de hierboven genoemde, onbeantwoorde vraatzucht, overkomt mij vrijwel dagelijks,
als een automatisme, een kortstondige drang naar een snack. Wat er gebeurd is waarschijnlijk
overeenkomstig aan dat wat bij het hondje van Pavlov geschiedde en is
wetenschappelijk gezien misschien net zo interessant. Het gebeurt als ik eenmaal
in mijn slaapkamer ben, gedurende de ongeveer 25 daarop volgende minuten dat
een adl’er mij helpt met alles wat erbij komt kijken om naar bed te gaan. Dan wordt
er opeens, zonder nadenken, door mij de zin ″En nú heb ik zin in…″ uItgestoten.
Dit wordt dan vrijwel direct vervolgd door iets wat hoogstwaarschijnlijk al
aanwezig is in mijn hoofd: een pizza, een tosti of een gehaktbal. Ik betwijfel
of het hier gaat om een reële gedachte. Het zal eerder een loze kreet zijn om de
stilte te vullen. Of misschien wordt er hiermee toch een frustratie blootgelegd.
De wens van dat moment krijgt echter nooit een vervolg.
Na
een aantal avonden de trek te hebben weggeslikt, heb ik onlangs maar weer eens keihard
toegegeven aan mijzelf. Tijdens het chips verorberen kwam er meer wijsheid over
mijn ware ik naar boven. Die avond zat ik voor de televisie, met een adl’er
naast mij om in mijn tempo chips naar binnen te drukken. Maar op dat moment
vond er een nogal complexe botsing plaats. Ik wil eigenlijk onbeheerst een bak
chips leeg schransen, maar tegelijkertijd ook rekening houden met wat die adl’er
wel niet zal denken. Dus vriendelijk vraag ik of het tempo van chips aanreiken
iets omhoog kan. De gedachte achteraf dat dat ik eigenlijk nog wel twee bakken
wil, slik ik maar weg.
Wanneer
in een weekend de meiden bij mij slapen, komt dit 's avonds vaak neer op
televisiekijken en chips eten. Dat papa hierbij geholpen moet worden is
onderwijl bijna normaal geworden voor hen. Maar dit is wel een proces
geweest. ″Mag ik nu dáár zitten? Vorige keer zat ik naast papa en moest ik hem helpen.″
Ik geloof niet dat de meiden het onderwijl nog problematisch vinden om mij
hierbij te helpen, maar geheel van harte gaat dat nog steeds niet. Ach, ergens begrijp
ik dat wel. Helemaal omdat hun vader aan één bak chips niet genoeg heeft.
Of
geef ik dan het verkeerde voorbeeld?