′Sorry, sorry, sorry!′ Hopelijk hoort Evelien mijn verontschuldiging. Gisteren hadden we online nog even contact gehad. ′Zes uur eten? Ja, zes uur eten!′ Ze zal zich afvragen waar ik blijf. Inmiddels zou ik linea recta kunnen aanschuiven. Nee, een ″Godsamme, waar blijft die sukkel″ mag en zal ik haar maar niet in de mond leggen. Dat zal alleen maar projectie zijn, geloof ik.
Door
onze geschiedenis kan ik mij voorstellen dat zij zich heel even zorgen zal
maken om mijn onverwachte afwezigheid. Al jaren mag ik om de week op de
maandagavond bij haar eten. Voor de zekerheid is er vooraf altijd even een kort
contact. Ik geloof dat het mijn geheugen was die hierom vroeg. Mede hierdoor ben
ik sindsdien de vaste date slechts een keer compleet vergeten. Een paar andere
keren waren er geldiger, medische redenen om afwezig te zijn, maar vergat ik af
te bellen. Oh ja, die ene keer dat ik compleet hulpeloos, scheefgezakt in mijn
stoel zat, lukte afbellen ook niet.
Op
dat moment sta ik bij een bushalte, nog geen twee kilometer verderop. Te
wachten op dat wat maar niet komt. In een andere hoedanigheid was ik allang eigenhandig
naar huis gegaan, maar omdat het nogal hard regent en ik met mijn rolstoel geen
douchebeurt durf te trotseren blijf ik wachten. Hoe laat het is, weet ik niet.
Maar aangezien ik rond 16:30 bij de halte ging staan en er ondertussen al drie
keer een bus 2 is langsgekomen en nada bus 1, moet het nu tegen 17:15 zijn.
Maar
toen de verloren zoon dan toch eindelijk de hoek om kwam gereden, vermoedde ik ergens
al dat het snel thuis zijn niet vanzelfsprekend was. Dat het wel eens druk zou
kunnen zijn in de bus was tot dan toe slechts een veronderstelling. Het feit
dat alle ramen van de bus beslagen waren was al een indicatie dat er zich
inderdaad flink wat mensen naar binnen hadden weten te persen.
Ondanks
de plensbui moest ik toch maar voor de deuren gaan staan, die meteen open
werden gegooid. Er worden vijf mensen naar buiten geworpen, waarvan het van een drietal
ook de bedoeling was. De andere twee worstelen zich weer naar binnen. Of ik ook
mee wil, vraagt iemand. Kijkend naar de massa in de bus, besef ik dat het een
retorische vraag is. Maar ergens knaagt er iets in mijn hoofd. Er is daarbinnen
ergens een plaats waar rolstoelen mogen staan. Kunnen de mensen die daar staan
wellicht even wat opschuiven? Zou ik deze plaats, al is het slechts in
principe, mogen opeisen? Als de deuren zich weer sluiten, komt de chauffeuse
nog even naar me toe: ″Sorry!″ Mijn antwoord laat zich raden.
De
volgende editie liet weer lang op zich wachten, maar er was toen zowaar ruimte
voor mij. In de bus zie ik veel chagrijnige gezichten, dus openlijk mopperen
doe ik maar niet. Als was het om te treiteren, twee haltes verderop blijft de
bus even staan en passeren er ons drie bussen 1!