Wat was het ook alweer. Iets beginnend met een s of een z. Maar daarna?
Voor alle duidelijkheid, het gaat sowieso om patas.
Maar welk naamwoord moest ik er ook alweer bijvoegen? Althans, wilde ik jong
van geest en in de stijl van nu blijven. Waren het zware patas? Strakke? Schuine?
Een dilemma was het nauwelijks. Eerder klinkklare
onzin! Mijn geheugen zou dankzij bovenstaande vraagstelling trouwens ook wel weer
eens een punt van aandacht mogen zijn. Twee dagen daarvoor was ik door een
jonge vrouw erop gewezen dat, hoewel ik een poging deed om een soort van straattaal
te spreken, ik nogal achter de feiten aan liep.
Op dat moment is het ochtend en nadert het
dagelijkse ritueel van blaasspoelen, douchen en aankleden zijn einde. In de
strijd tegen de blaasontstekingen wordt iedere ochtend via mijn SP-katheter de blaas
gevuld met 100
ml C6H8O7, oftewel Suby-G alias citroenzuur. Na het douchen word ik hier weer van
bevrijd. Maar dit alles terzijde.
Er zijn twee vrouwen aanwezig om mij te assisteren.
Vrouw A is van mijn leeftijd, richting de 50, vrouw B is 23. Wanneer ik, volledig
aangekleed, in mijn tillift hang, op weg naar mijn rolstoel, wordt mij door A gevraagd
welke schoenen ik aan mijn voeten wil hebben. “Doe maar dat linker
paar, die vette patas", zeg ik. "Die wat?"
vraagt A. Voordat ik mijzelf kan verduidelijken aan A welk paar ik bedoel, word
ik door B gecorrigeerd.
“Nee, zieke patas moet je eigenlijk zeggen." Haar
antwoord van deze strekking maakte overduidelijk dat ik mij niets in de geest
moet halen. Sommige terreinen kan men maar beter niet betreden. ‘Vet‘ is kennelijk
niet meer in gebruik bij de jonge medemens van tegenwoordig. Althans niet meer
bij B. ‘Ziek’ wel. Zieke patas dus!
Toen ik nog
werkte, op een school voor voortgezet speciaal onderwijs in Ermelo, aangesloten
bij een orthopedagogisch behandelcentrum, zoals dat destijds heette, begaf ik
mij tussen jongeren uit alle delen van het land. Onderling werd daar door hen
veelal in straattaal gecommuniceerd. Dat ik in het speciaal onderwijs werkte
heeft hier feitelijk nauwelijks mee te maken. Wel dat het simpelweg om jongeren
ging. Voor
mij ging er een wereld open. Ook ik pikte nogal wat woorden
en uitdrukken op. Gewoon, voor de leuk! Zoals dus ‘patas’, maar ook ‘Ik weet
waar jouw huis woont’,’ chickies’ of ‘wat zegt die klok’.
Terugdenkend,
natuurlijk maakte ik in mijn jeugd ook gebruik van een soort van straattaal, al
bestond die term nog niet. Toen ging het om woorden als tof, gaaf, super of
wauw. Of cool en shit. Met de komst van de multiculturele maatschappij en de
toenemende invloed van internet heeft die specifieke jongerentaal waarschijnlijk
een spurt genomen.
Als
ik twee dagen later wederom door B wordt geholpen probeer ik, helaas dus zonder
succes, goed voor de dag komen. Haar antwoord rond de zieke patas geeft mij een
glimlach, maar is confronterend tegelijk.
De
betreffende patas zijn niet mooi, maar ziek. Ik snap er niets van, maar dat
hoeft ook niet. Kan ook niet! Morgen bestaan er weer andere woorden.
Een
andere collega vult mijn kennis een dag later aan met ‘tantu zieke patas’.