donderdag 24 april 2014

Grijs


Hoewel zij vlak achter de duinen van Scheveningen woont, komt Corinne vaak naar Zwolle. Uiteraard mijn ouders, maar ook broer Geert krijgt dan bezoek. Niet alleen voor de gezelligheid, maar ook om te helpen met allerlei, vaak niet noodzakelijke, klusjes. Als dank voor deze mantelzorg, trakteerde ik haar een paar maanden geleden op een avondje theater. Ik had kaartjes voor het toneelstuk ‘De God van de slachting’. De titel doet waarschijnlijk anders vermoeden, maar het verhaal van dit schouwspel was erg grappig.

Een paar minuten voordat het grote rode gordijn aan beide zijden in de coulissen zal verdwijnen, doe ik een ontdekking. Zoals altijd zit ik achterin de zaal en tussen mij en het podium in bevindt zich een grijsgekleurd veld. De zaal is vrijwel uitverkocht, zodat er zo’n beetje boven iedere stoel een hoofd uitsteekt. Het gros daarvan heeft een grijs kapsel. Van de haarlozen kan ik de kleur van het afgestoten haar uiteraard niet weten, wel vermoeden.

Wanneer ik Corinne attendeer op al het grijs voor ons, moeten we daar samen even om glimlachen. Maar al snel verplaatst haar kijkrichting zich enkele centimeters naar boven en confronteert zij mij met het feit dat ook ik tot deze groep behoor. Hoewel zij ouder is en in werkelijkheid intenser grijs, verdoezelt zij deze onvermijdelijkheid middels haarverf. Gelukkig dat enkele seconden later de zaallichten doven en mijn gedachten zich op iets anders kunnen richten.

Als ik, na afloop, uit het taxibusje rol, volgt er niet veel later de dagelijkse, onvermijdelijke confrontatie met het ouder worden. Daar waar ik woon dien ik naar de eerste verdieping gehesen te worden. De enige lift die daartoe in dienst is, heeft een flinke spiegelwand. En aangezien de oppervlakte van de cabine nogal beperkt is, kan ik nauwelijks om mijn evenbeeld heen. Het begrip schaarste blijkt steeds weer ook op mijn hoofdhaar van toepassing te zijn. De contouren van mijn schedel worden in ieder geval duidelijker. Dit is overigens puur een constatering en leidt zeker niet tot enige vorm van verdriet.

ʺKan mijn afwasmachine worden uitgeruimd?ʺ Het is vier en een half jaar geleden en ik woon sinds twee dagen officieel bij Fokus, wanneer een adl-er aan mij vraagd of zij nog wat voor mij zou kunnen betekenen. Zodra ik onschuldig en nietsvermoedend bovestaand verzoek doe, word ik prompt een illusie armer. Er is hier dus geen beleid van ‘u vraagt, wij draaien’.

Maar als ik enkele uren later mijn afwasdilemma aan een andere adl-er voorleg, is deze persoon wèl bereid mij te helpen. Op dat moment treed ik het grote grijze gebied van Fokus binnen. Na een aantal jaren Fokuswonen, is het voor mij volstrekt helder wat ik officieel wel en wat niet mag verwachten van de assistentie. Maar daaromheen is er dat schemergebied. Als ik mij daarbinnen begeef, weet ik dat daar niets aan ontleend kan worden. Het is afhankelijk van de persoon, het tijdstip, de drukte.

Het grijze gebied heeft ondertussen tot aardig wat frustraties geleid. Het schijnt dat je ook van stress grijs wordt.

dinsdag 15 april 2014

Toekomst


Geboren worden overkomt iedereen, daar hoeft men niets voor te doen. Ademhalen en het kloppen van je hart gaan ook al vanzelf. En dat het iedere ochtend weer licht wordt, idem dito. Maar dat betekent uiteraard nog niet dat ieders tijd op aarde volledig vanzelf verloopt. De enige zekerheid is dat het leven eindig is. Of men nu woont in Zwolle, Staphorst of Zuid-Soedan.

In de belevingswereld van kinderen is het nog vanzelfsprekend dat ze later gaan werken, papa of mama worden en in een auto zullen rijden. Aan die onschuld kan maar beter niet getornd worden. Zij komen er vanzelf wel achter dat het leven geen logica kent. Waarbij ik mij moet afvragen hoe het toekomstbeeld van kinderen in Zuid-Soedan eruit zal zien.

Veel jongeren, en misschien zelfs volwassenen, hebben de veronderstelling dat alles in het leven ‘wel goed komt’. Steken zij hun hoofd misschien in het zand? En mag ik hen dat dan kwalijk nemen? Het kan gewoon onwetendheid zijn of misschien is men onmachtig om verder te kijken dan de neus lang is. Deze mensen mogen zich in ieder geval gelukkig prijzen als hen de minder fijne kant van het leven tot nu toe bespaard is gebleven.

Ik kan er op mijn manier over meepraten dat het leven niet voorspelbaar is. Aanvankelijk ging alles redelijk als vanzelfsprekend. Na een kabbelende jeugd volgden opleidingen en een baan. Trouwen en twee kinderen pasten ook in het plaatje. Alle zorgen van toen verbleekten echter, toen bleek dat ik MS in mijn zenuwstelsel had zitten, met alle gevolgen van dien.

Een tijd geleden zag ik Het leven begint bij 18. Een documentaire over een licht verstandelijk beperkt meisje dat 18 jaar wordt, officieel volwassen. Vanaf nu mag zij zelf gaan bepalen of zij hulp in haar leven accepteert. Ze verlaat de zorginstelling waar ze woont (toevallig die waar ik heb gewerkt, Emaus in Ermelo), zwerft rond en denkt dat alles ‘wel goed komt’. Ze wil volwassen zijn, maar heeft geen idee hoe dat moet. 

In Zwolle blijken er gemiddeld tussen de 80 en 100 zwerfjongeren te zijn. Je herkent ze niet, want ze zien er net zo uit als iedereen. Ze leven op straat en overnachten hier en daar, of bij de daklozenopvang. Deze jonge thuislozen kampen veelal met psychische en/of financiële problemen.

Ik wil aandacht vragen voor de Stichting Jan ten Bloemendal. Jan was ooit zelf dakloos en hij weet hoe het is om alles kwijt te raken. Zijn stichting wil zwerfjongeren in Zwolle op weg helpen naar een betere toekomst. Omdat deze jongeren nauwelijks bezittingen hebben, wordt er geld ingezameld om hen starterspakketten mee te kunnen geven. Daarmee kan dan een begin worden gemaakt met het bouwen aan een toekomst. De inhoud wisselt per persoon, afhankelijk van de behoefte. Soms zou deze kunnen bestaan uit servies en handdoeken. Anderen hebben weer sportkleding nodig, een kookcursus of een laptop voor school.

De Zwolse hardloopgroep Warmlopers heeft als motto: hardlopen met hart voor goede doelen. Op 14 juni a.s. lopen zij de halve marathon van Zwolle om geld in te zamelen voor de actie van de Stichting Jan ten Bloemendal.

In theorie kan een toekomst nog vanzelfsprekend lijken, de praktijk bewijst vanzelf het tegendeel!

zondag 6 april 2014

Traag



Het is bijna niet meer voor te stellen, maar ooit was ʺjá, leukʺ een veel gebruikte reactie op mijn vraag aan de meiden om mee te gaan naar het winkelcentrum. Hoewel? Laat ik wel realistisch blijven en erkennen dat op die vraag waarschijnlijk minder vaak met een dergelijk enthousiasme zal zijn gereageerd dan ik misschien doe voorkomen. Hooguit in die tijd dat de dames nog bijna alles leuk vonden om te doen zal dit zo zijn geweest. In bepaalde gevallen kon het kopen van een ijsje in het vooruitzicht worden gesteld, om hen over de streep te trekken

Gewoon ʺjaʺ zal eerder het antwoord zijn geweest en zij zullen hun instemmening ook dan nog niet al na een eerste keer vragen hebben gegeven. Maar ik heb het altijd belangrijker gevonden dat ze deden wat hun vader vroeg, dan dat ik het de meiden toestond dat zij zich ontwikkelden in het hebben van een eigen willetje. Deze al dan niet bewuste vrije opvoeding was mij toen en de daarop volgende jaren vreemd. Ik ben ondertussen natuurlijk wel met mijn tijd en met de ontwikkeling van mijn dochters meegegroeid.

Een blik terug in de tijd laat een evolutie aan steeds minder enthousiaste antwoorden zien. Reacties op die ene vraag, welke ik te allen tijde steeds zal hebben gesteld, dus om mee te gaan naar het winkelcentrum. Het moge vanzelfsprekend zijn dat toen de kinderen klein waren, ik dit niet vragend maar verplichtend bedoelde. Van een aanvankelijk bijna automatische instemming werd het nadien ʺja, maar nog even wachten hoor!ʺ en ʺah, moet dat nou?ʺ. Daarna kwam ʺik heb geen zinʺ en tegenwoordig is het vaak ʺnee, ik heb huiswerkʺ, waar ik natuurlijk niets tegenin te brengen heb.

Uiteraard begrijp ik maar al te goed dat er enige weerzin is bij het samen met hun vader boodschappen doen. Een automatisch enthousiasme zal ik ook zeker niet verwachten van hen. En voor alle duidelijkheid, ik kan prima alleen gaan. Het is eerder uit gezelligheid dat ik dit voorstel doe, behalve dat het ook praktisch is.

Een beetje doorvragen leert dat het niet alleen mijn persoontje en een duf winkelcentrum zijn, welke demotiverend werken. De rolstoel werkt ook niet in mijn voordeel. Dat ding gaat zo langzaam, hoor ik als bezwaar. Ik zou daar tegenin kunnen brengen dat mijn vervoermiddel nog net zo snel gaat als twee jaar geleden. Maar de tijden zijn veranderd. De meiden hebben langere benen, lopen sneller en ik heb een kinbesturing.

Allereerst schiet mijn kin geregeld uit de kinjoystick. Helaas is geen straat zo glad als een laminaatvloer. Daarnaast is onderweg gezellig kletsen ook nog eens lastig, want praten en rijden tegelijk kan ik niet. Of men accepteert dat een eventueel gesprek in etappes gevoerd zal worden, door steeds na een tigtal meter even te stoppen. En anders neemt men er genoegen mee dat ik met de tanden op elkaar mij verstaanbaar probeer te maken.

Wie het typetje Frank van Putten, gespeeld door Wim de Bie, kent (ʺIk wil een lekkere blonde del, maar ik heb alleen mijn moederʺ), zal meteen begrijpen wat ik bedoel.

Ga maar eens met mij op pad, dan ontdek je wat ik bedoel. En dat de rest van mijn leven juist verre van traag is