″Nee, niet tegen mijn hoofdsteun! Mijn hoofd, ik vroeg of u mijn hoofd wat naar voren zou willen duwen, zodat ik weer met mijn kin tegen de joystick aan kan drukken.″ Allemachtig, hoe duidelijk moet ik zijn! Dat laatste blijft bij een gedachte, al zal mijn mimiek en stemvolume een irritatie verraden
Dit
voorval overkwam mij onlangs, maar zeker niet voor het eerst. Die ervaringen
zou mij onderwijl beter moeten laten weten. Achteraf, eenmaal in de stadsbus
gemanoeuvreerd, is er een welgemeend schuldbesef. Natuurlijk snap ik dat iemand
mij niet begrijpt. Met een ″enorm bedankt″ probeer ik wat goed te maken. Diegene die ik
bij het proces betrek, buschauffeur of niet, doet ook maar zijn of haar best om
die man in een rolstoel die onverwachts en enigszins in paniek een best wel rare
vraag stelt.
Of
mijn rolstoel kapot is, wordt er aanvankelijk nog gevraagd. De uitleg die ik
zou willen geven laat ik maar achterwege. De gedachte dat ik voortaan maar niet
meer in mijn eentje met de bus moet reizen, wuif ik wederom weg.
Dat
ik verkramp en daardoor mijn nek niet kan bewegen overkomt mij vaker als ik
buiten ben, maar de vervelendste ervaringen heb ik bij de bushalte, pal voor
mijn huis. Aan de basis hiervan ligt de combinatie van mijn kinbesturing en
kou. Het grote nadeel van die joystick voor mijn kin is dat ik geen kraag kan dichtritsen
of -knopen. Ook een sjaal dragen is eigenlijk niet mogelijk. Of zeer onhandig! Misschien
komt dat gewoon door mijn dikke hoofd en idem nek. De zomer, in ieder geval de
juiste temperatuur is voor mij een walhalla. Ik hoef überhaupt geen jas aan als
ik mijn huis verlaat. Geen ADL, volledig onafhankelijk!
Hoe
dan ook, ik wachtte bij de bushalte. Zo extreem als de laatste dagen was het gelukkig
niet. Hoewel ik ook met deze kou gerust buiten kom. Door ervaring ben ik al
lichtelijk gespannen. Gaat het fout of zal het mij dit keer wel lukken? Om dat
wat komen gaat ten positieve te laten keren, wil ik mijzelf voorbereiden. Door
flink met mijn hoofd te bewegen probeer ik mijn nek enigszins soepel te houden.
Of het zal helpen, zeg het maar. Iemand die voorbij fietst hoor ik denken: wat
een malloot!
Terugkijkend,
dit was duidelijk een voorbeeld van wishful
thinking. Enkele minuten voordat de bus zal arriveren word ik lichtelijk nerveus,
begin ik mijzelf mentaal en lichamelijk te prepareren. Als de bus er eenmaal aankomt
doe ik nog meer mijn best ontspannen te blijven. Zodra de bus stopt en de plank
worden uitgegooid, gaat het toch fout. Verdorie, mijn nek verkrampt! Ik ben
kansloos!
Nog
voordat de bus stilstaat zie ik een passagier opveren om mij zodadelijk te
helpen. Ik kom onderwijl niet meer naar voren, laat staan omhoog, de oprijplaat
op. Nu maar hopen dat de chauffeur beseft dat ik wel degelijk mee wil. Aan
degene die de plaat heeft uitgegooid en nu wacht totdat ik naar binnen ben
gereden produceer ik een vraag: ″wil
jij alsjeblieft mijn hoofd naar voren duwen?″
Ik
voel dat er tegen mijn hoofdsteun wordt aangeduwd. ″Nee, mijn hoofd, niet mijn hoofdsteun!″
″Oh sorry!″